In ‘De stand van politieresearch’ inventariseert Piet van Reenen het recente empirische politierelevante onderzoek. Er blijkt nauwelijks sprake van coördinatie en samenwerking. Hoe kunnen we dit beter organiseren? In het onderzoeksrapport doet hij een voorzet. De aanleiding tot deze inventarisatie was een vraag van Job Cohen, voorzitter van de commissie Kennis en Onderzoek van de Politie Onderwijsraad1. In die commissie was een discussie ontstaan over de wijze van selecteren van onderzoeksvoorstellen na de jaarlijkse calls van het programma Politie en Wetenschap (P&W)2. Hij vroeg mij om een werkgroep voor te zitten die de meningsverschillen over de selectiecriteria moest oplossen. Dat lukte. In de discussie bleken belangrijke vragen en opvattingen over politierelevant onderzoek een rol te spelen. Er bleek geen overzicht te zijn van het politierelevante onderzoeksveld. Niemand wist wat er speelde, niemand had, behoudens op deelgebieden, een overzicht3. Dat leek mij een slechte basis voor discussies. Ik heb dus voorgesteld om het recente empirische politierelevante onderzoek te inventariseren. Toen ik de resultaten van de inventarisatie presenteerde aan de commissie Kennis en Onderzoek, was de vervolgvraag: en wat nu? Een voor de hand liggende en terechte vraag natuurlijk. In het rapport ‘De stand van politieresearch’ geef ik, naast het verslag van de inventarisatie, ook een antwoord op deze vervolgvraag. Dat antwoord betrof in de eerste plaats de manier waarop het onderzoeksveld georganiseerd zou moeten worden. Hoe kan het brede onderzoeksveld beter worden gecoordineerd of eventueel worden gereorganiseerd? In de loop van de inventarisatie noteerde ik een aantal opmerkingen en vragen die meer fundamenteel van aard zijn. Waar is bijvoorbeeld de gezaghebbende universitaire deskundigheid om belangrijke wetenschappelijke, bestuurlijke en politiële beleidsvragen te helpen beantwoorden?
Inventarisatie
Bij de inventarisatie van de onderzoeksprojecten (zie kader pag. 13) kwamen nogal wat vermoedelijke overlappingen tussen onderzoeksprojecten aan het licht. Het kan ook om samenhang gaan. Niet vastgesteld is om welke van de twee het hier gaat. Mijn vermoeden is dat er meer overlapping is dan samenhang. Overlappingen worden waarschijnlijk veroorzaakt doordat er geen overzicht is over het hele veld van lopende of onlangs afgesloten onderzoeken. Er is een grote groep onderzoekers die zich met politierelevant onderzoek bezighoudt. Veel van hen zijn ervaren en betrokken en hebben een goed netwerk in de veiligheidssector en de politie. Hun hoofddisciplines verschillen. Criminologie, sociologie en bestuurskunde zijn van oudsher goed vertegenwoordigd. De groep informatica en AI-wetenschappers is gegroeid, dat geldt tot op zekere hoogte ook voor de forensische wetenschappers. Een deel van de onderzoekers heeft wortels binnen de politie. Opvallend is ook de groei van de exacte wetenschappen in het onderzoek. Dat geldt voor ‘cyber’ als een sleutelterm voor alles wat met informatietechnologie en social media te maken heeft, waarbinnen een revolutie plaatsvindt. Daarnaast werkt, via het forensische domein, technologische innovatie door in het politieonderzoek. Een derde gebied is de introductie van de neuropsychologie. Er is een generatiewisseling zichtbaar binnen het universitaire onderzoek. Generalisten met een overzicht over het gehele politierelevante veld lijken te verdwijnen. Specialisten met diepgaande kennis van specifieke vakgebieden komen daarvoor in de plaats. Daardoor wordt door sommigen een tekort aan expertise voor brede gezaghebbende analyses van politiële vraagstukken ervaren. Aan de Politieacademie hebben sommige onderzoekers gecombineerde aanstellingen: universitaire leerstoelen gecombineerd met lectoraten aan de Politieacademie. Deze combinaties hebben krachtige en voor politiewerk heel relevante onderzoekgroepen opgeleverd, meestal buiten de academie, met verbindingen tussen universiteiten en hogescholen, de Politieacademie en met portefeuillehouders binnen de politie.
Figuur 1 Top 10 instellingen met het grootse aantal politierelevante studies. Samen nemen zij 277 onderzoeken voor hun rekening.
Ik telde 84 onderzoekbureaus of instellingen. Een deel ervan is overheid-gelieerd, een deel universitair of deel van een hbo-instelling en een ander deel zakelijk. De Top 10 van die instellingen (zie Figuur 1) nam 277 onderzoeken voor haar rekening. Er waren 65 verschillende opdrachtgevende instanties. Het ministerie van J&V en het WODC nemen een toppositie in. Daarnaast ook de nationale politie. De grootste acht opdrachtgevers nemen iets minder dan 20 procent van de onderzoeken voor hun rekening. De overige 304 onderzoeken worden of zijn door 74 bureaus en instellingen uitgevoerd
Drie mogelijke sturingsmodellen
Het grote aantal projecten (zie kader hieronder) en de spreiding van opdrachtgevers en opdrachtnemers maken het nagenoeg onmogelijk om de onderzoekactiviteiten eenduidig te sturen, mocht die ambitie er zijn. Het veld is daarvoor te veelvormig De opdrachtgevers en een deel van de onderzoeksorganisaties hebben een sterke institutionele basis; ze hebben de taak en bevoegdheid om onderzoek te laten doen of zulk onderzoek uit te voeren. Eventuele wijziging van zulke institutionele arrangementen is zelden gemakkelijk. Voor de maatschappelijke vraag naar onderzoek lijkt geen opdrachtgever te bestaan. Er is nauwelijks ongebonden universitaire belangstelling en onderzoek naar de politie meer. Dat is betreurenswaardig. Politierelevant onderzoek is te belangrijk om alleen aan een ministerie en de politie over te laten.
Hoe te komen tot een zinnige vorm van sturing of van coördinatie en samenwerking in dit veld met zijn ruim zestig onderzoeksinstellingen en zijn ruim tachtig opdrachtgevers? Hoe de discussie op te zetten over richting, kwaliteit en samenhang van onderzoek en om te zetten in actie? Hoe de inhoud van onderzoek te bespreken en gebruiken en de kwaliteit hoog te houden? Mijn antwoord daarop beperkt zich voornamelijk tot de samenhang en vormen van coördinatie en sturing van onderzoek.
Daarbij onderscheid ik drie mogelijkheden van sturing. Een pragmatische aanpak exploiteert de bestaande (wan)orde in onderzoeksland.
Welke onderzoeksprojecten zijn er?
Voor 2018 telde ik 196 gepubliceerde onderzoeken, voor 2019 tot 1 oktober van dat jaar 117. Per deze datum inventariseerde ik 234 nog lopende of nog niet gepubliceerde onderzoeken. Het grootste aantal wordt gedaan binnen het domein van de opsporing en criminologie. Ook management en bestuur en research naar nationale veiligheid en terrorismebestrijding ontwikkelden zich de afgelopen jaren sterk. Informatietechnologie, “cyber”-onderzoek en forensische technologie zijn in opmars en nemen een steeds groter deel in beslag. Opvallend is het geringe aandeel van onderzoek op de traditionele politie domeinen, behalve opsporing. Ook legitimiteitsonderzoek is schaars. Ik vond weinig studies over het verleden of naar de toekomst van de veiligheidssector en de politie, leidend zijn de actuele politieke en politiële beleidsagenda’s. Politierelevant onderzoek beweegt zich sterk in de richting van toepassing: actieonderzoek, labs, experimenten en evaluatie van projecten. Er zijn betrekkelijk veel promotieonderzoeken: ik telde er 54, maar er zijn er meer. Veel meer internationaal en Europees onderzoek zou op zijn plaats zijn, gezien de schaal van veel veiligheids-, criminaliteits- en politieproblemen. Het is de continuering van de huidige situatie.
Bij hiërarchisering wordt het versnipperde onderzoeksveld gecoördineerd vanuit het ministerie of de nationale politie zelf. Praktisch zal dit echter lastig zijn, onder meer omdat de bestaande instituten een sterke gevestigde positie hebben. Het meest kansrijk is een derde optie, een vorm van vrijwillige samenwerking tussen opdrachtgevers en onderzoeksinstellingen. De manier waarop dat in Schotland heeft vorm gekregen, kan als inspiratie dienen. Het Schotse model komt in het kort erop neer dat universiteiten en politieorganisaties zijn overeengekomen om samen te werken. Ze hebben samen een klein instituut opgericht dat zich ten doel stelt om hoogwaardig onderzoek uit te voeren en de implementatie van dat onderzoek binnen de politie te bevorderen.
Een vrijwillig samenwerkingsverband
Het basisidee is dat de belanghebbenden bij politieonderzoek en bij innovatie samen de verantwoordelijkheid nemen voor het politierelevante onderzoek. De ‘grote spelers’ (het ministerie, de politie, universiteiten met een onderzoekinteresse en onderzoekinstituten) moeten willen meedoen aan een vrijwillig samenwerkingsverband. Niet iedereen hoeft meteen mee te doen, maar draagvlak bij het ministerie, de politie en belangrijke onderzoeksinstellingen is nodig.
Wordt politieresearch gebruikt?
De beschikbare gegevens wijzen op een brede benutting. Deze is gouvernementeel: gebruik voor beleid, politie en politieonderwijs. Benutting in meer conceptuele, theorievormende of visie-gerelateerde richting is nauwelijks een thema. De belangrijkste reden hiervoor is dat er geen instantie is die hierom vraagt. Universiteiten, waarbinnen onafhankelijke, theorievormende en ook kritische aandacht voor veiligheids- en politie onderwerpen thuishoren, hebben buiten radicalisme en informatie-technologie weinig belangstelling voor deze functie.
De doelen van een samenwerkingsverband zouden kunnen zijn:
– De kwaliteit van het politierelevante wetenschappelijk onderzoek in stand houden en versterken. Dat kan bijvoorbeeld door het tot stand brengen van (deeltijd) leerstoelen en het stimuleren van promotieonderzoek
– De samenhang en de coördinatie tussen onderzoeken vergroten
– Programmering aanvatten of ondersteunen
– De dynamiek en de experimenteerlust bewaren
– Fondsen werven voor politierelevante leerstoelen of lectoraten, voor promotieonderzoek, voor EU-onderzoeks programma’s en voor politiegericht onderzoek
– Informatie over lopend onderzoek verzamelen en delen
– Een forum organiseren voor de discussie over publicaties en belangrijke thema’s
Meerjarenprogramma
Idee is dat dit samenwerkingsverband de belangrijke thema’s (de grote vragen) verzamelt die spelen rondom veiligheidszorg en politie. Samen met onafhankelijke onderzoekers kan zo een lang meerjarenprogramma worden geformuleerd over die thema’s. Universiteiten kunnen vervolgens inschrijven op het programma, waarna onafhankelijke wetenschappers de selectie doen. Denkbaar is dat promotieonderzoeken binnen het programma passen. Bestaande expertise wordt op die manier langdurig bij het veiligheids- en politieonderzoek betrokken en er is tijd om nieuwe expertise tot bloei te laten komen. Mogelijk kan de uitvoering bij een organisatie als NWO worden ondergebracht. Om te voorkomen dat onderzoek uitsluitend vast komt te liggen in lange programma’s en onderzoek beweeglijkheid verliest, is het verstandig om naast het meerjarenprogramma ook een fonds te hebben voor het meer dynamische deel van het politieonderzoek. Zo blijft de aansluiting bestaan bij snelle ontwikkelingen binnen de samenleving in nieuwe gebieden voor veiligheid en politie. Onderzoeksprojecten kunnen per jaar worden geselecteerd en gefinancierd uit dat fonds. Daarnaast is het de moeite waard om het model uit te breiden van goede en initiatiefrijke lectoren aan de Politieacademie die ook een deeltijdaanstelling hebben aan een universiteit. Dat betekent dat de politie een aantal bijzondere leerstoelen financiert op strategische domeinen van het veiligheids-en politiewerk. De bezetting van die leerstoelen wordt gecombineerd met lectorschappen aan de Politieacademie. Voorwaarde is wel om de organisatie van het onderzoek aan de Politieacademie te verbeteren en ook de relatie tussen onderzoek en onderwijs daar te versterken.
Tot slot
Er zijn nog mensen die menen dat de politie zonder wetenschappelijk onderzoek kan. Dat is een misvatting. Politiewerk vraagt in toenemende mate om wetenschappelijk onderzoek. Dat onderzoek is een onmisbaar hulpmiddel bij de steeds nieuwe vraagstukken waarvoor het veiligheidsveld en de politieorganisatie staan. Ook aan de kant van de wetenschap bieden nieuwe vindingen, ontwikkelingen en technieken fascinerende aanknopingspunten om veiligheidsvraagstukken, criminaliteitsen opsporingsproblemen te helpen hanteren. Daarnaast is in de politieke, economische en sociale ontwikkelingen zoveel beweging te zien en ligt zoveel potentiële conflictstof opgeslagen dat ook daar alle hens aan dek moeten. Voor de politie van de nabije toekomst moet naast onderzoek ook de verbeelding aan de macht.
Geef een reactie