Mede door de geringe bewijslast groeide de populariteit van Artikel 13b Opiumwet. Een koerswijziging in de rechtspraak vergt een andere bewijsbenadering, betoogt advocaat Franc Pommer.
Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles) is een veel toegepaste bevoegdheid tegen drugscriminaliteit. Burgemeesters kunnen hiermee lokalen en woningen sluiten als daarin handelshoeveelheden drugs zijn aangetroffen. Per 1 januari 2019 is de bevoegdheid uitgebreid naar voorbereidingshandelingen bij de productie van drugs.1 De populariteit van het instrument leidde tot het nodige maatschappelijke debat, vooral rondom woningsluitingen. De rechtspraak is voor dit debat niet ongevoelig gebleken, zo volgt sinds 2016 uit diverse uitspraken van de Raad van State. De rechtspraak leert dat toepassing van 13b Opiumwet maatwerk vergt; de burgemeester moet concreet kunnen maken waarom een sluiting nodig is.
1 Achtergrond
De werkingssfeer van 13b Opiumwet is meermaals uitgebreid. Aanvankelijk is het artikel geschreven om te kunnen optreden tegen de illegale drugsverkoop vanuit voor het publiek openstaande lokalen, die plaatsvond buiten het landelijk gedoogbeleid om. Het bestaande handhavingsinstrumentarium bleek daarvoor ongeschikt omdat telkens overlast of een openbare ordeverstoring moest kunnen worden aangetoond.2 Kenmerkend voor illegale drugshandel is immers om buiten de openbaarheid te blijven en geen argwaan te wekken met overlast.
2 Daartoe aanwezig
Voor het ontstaan van de bevoegdheid op grond van 13b Opiumwet zijn een openbare ordeverstoring of overlast geen vereisten. De burgemeester is al bevoegd als in een woning of lokaal hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Vooral de laatste toevoeging maakt de bevoegdheid een succes. Vaste rechtspraak is dat voor het ontstaan van de bevoegdheid niet is vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Uit het woord “daartoe” in artikel 13b Opiumwet is daarvoor enkel de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende.3 Handel wordt aangenomen als de gedooghoeveelheid voor “eigen gebruik” wordt overschreden. Bij een hoeveelheid > 0,5 gram harddrugs of > 5 gram softdrugs is aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Althans, in beginsel. Kan de betrokkene aantonen dat ondanks de overschrijding van de gedoogde gebruikshoeveelheden geen sprake is van handel, dan staat 13b Opiumwet buiten spel. Dit heeft de Raad van State op 14 maart 2018 nogmaals onderstreept.4
3 Beperkte bewijsvoering
Vanwege bovenstaand toetsingskader kon hoefde de burgemeester niet veel meer te bewijzen dan dat in een lokaal of woning een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen. Andere omstandigheden werden nauwelijks betrokken. Hooguit om een “ernstige situatie” te onderbouwen waarmee kan worden afgeweken van de “waarschuwingsplicht” die bij woningen geldt ingeval van een eerste overtreding.5 In de uitspraak van 26 oktober 20166 wijzigde de Raad van State haar koers en oordeelde dat de burgemeester bij de toepassing van 13b Opiumwet voortaan rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval. Ook als die al in Damocles-beleid zijn verdisconteerd. De burgemeester moet nagaan of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat moet worden afgeweken van dat beleid. Per geval moet maatwerk worden geleverd. In navolging hiervan is vanaf eind 2017 te zien dat de Raad van State in de basis twee vragen toetst: allereest of de bevoegdheid krachtens artikel 13b Opiumwet bestaat en daarnaast of de bevoegdheid gegeven alle omstandigheden van het geval ook mocht worden gebruikt. De laatste toetst behelst een belangenafweging: de belangen gediend met de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden van het geval.
4 Andere accent
Het accent is verschoven van de hoeveelheid drugs die de bevoegdheid creëert, naar de vraag waarom de bevoegdheid in concreto moet worden toegepast. De burgemeester moet kunnen duiden welk doel hij met een sluiting heeft. De koerswijziging in de rechtspraak vergt een andere bewijsbenadering. De input van de politie aan de burgemeester voor zijn besluit kan niet meer bestaan uit de enkele vermelding van de hoeveelheid aangetroffen drugs. Voor een besluit dat de rechterlijke toets kan doorstaan moet de burgemeester óók kunnen motiveren waarom sluiting van het drugspand nodig is. Gegevens over antecedenten, betrokkenheid van een drugscircuit, meldingen van verdachte situaties of overlast, gevaarzetting voor derden, lokale drugsproblematiek e.d. zijn hiervoor van belang. Niet noodzakelijk hoeft het te gaan om gegevens in de zin van de Wet politiegegevens. Alles waarmee de burgemeester zijn sluitingsdoelen kan staven zou de politie moeten aanleveren.
5 Beleid
Los van de bewijsvoering roept de koerswijziging de vraag op of Damocles-beleid nog zinvol is nu toch alle omstandigheden moeten worden gewogen. Het voeren van beleid is immers geen voorwaarde om 13b Opiumwet te mogen toepassen. Als beleid wordt gevoerd dan is het aan te raden dit alleen betrekking te laten hebben op de sluitingsduur, eventueel aangevuld met een beschrijving van indicatoren waarbij bij een eerste overtreding in een woning geen waarschuwing volgt. Te uitvoerig beleid kan in de weg zitten. Zeker als daarin – wat vaak gebeurt – sluitingsdoelen staan die in een specifiek geval niet concreet gemaakt kunnen worden. Sluitingsdoelen hoeven niet in beleid. De wetgever heeft deze al bedacht.
1) Stb. 2018, nr. 481.
2) Kamerstukken II, 1996/97, 25 324, nr. 3, p. 4.
3) ABRvS 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AR8730.
4) ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
5) ABRvS 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2859.
6) ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
7) ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365.
Geef een reactie