Na veertig jaar studie naar criminaliteit, veiligheid en moraal nam Hans Boutellier afscheid als hoogleraar. In zijn afscheidsrede beschrijft hij de ontwikkeling van een amorele naar een hyper-morele samenleving. Aan Jaco van Hoorn en Yolanda van Setten vertelt hij wat dit betekent voor de politie.
In veertig jaar is er veel veranderd in het denken over veiligheid?
“Precies rond deze tijd in 1979 liep ik een half jaar stage in een justitiële inrichting in Amersfoort. De cliënten daar zaten voor zware delicten zoals moorden en dodelijke steekpartijen. Maar er werd nauwelijks gesproken over de delict-geschiedenis; het was veel gebabbel in de therapeutische sfeer. Ik vond het een ontluisterende ervaring. Dit paste helemaal in die tijd, het was op het hoogtepunt van het ik-tijdperk. Hier hadden de jaren ‘60 en ‘70 ons gebracht: een amorele tijd.
Dat is in veertig jaar inderdaad enorm veranderd. Het domein van de vanzelfsprekendheid is afgebrokkeld. Daarvoor in de plaats is hyper-moraliteit gekomen. Waarden en normen worden elke dag opnieuw uitgevonden. Op social media en in talkshows nemen we elkaar continue de maat. Mensen dwingen hun waarden en normen bij de ander af. We leven in een permanente staat van verontwaardiging.”
Wat betekent dat voor de politie?
“De samenleving en haar burgers hechten ongelofelijk zwaar aan het instituut politie, iets wat naar mijn mening ernstig onderschat wordt. Juist in periodes van onzekerheid is het instituut politie als het ware een soort geruststelling. De vraag is of ze dat kan waarmaken. Er is vaak teleurstelling, bijvoorbeeld wanneer burgers nooit meer iets horen op een melding of aangifte. Of wanneer de verwachte behandeling uitbleef.
Wat we in die morele versnippering in ieder geval nog hebben is de democratische rechtsstaat en de instituten zoals de politie en het OM die deze vertegenwoordigen. En daar moeten we zuinig op zijn. Maar de democratische rechtsstaat dreigt wel steeds meer een skelet te worden. Zoals de Tsjechische schrijver Václav Havel zei: ‘Een rechtsstaat moet niet alleen technisch in orde zijn, maar ook cultureel, normatief en sociaal’.”
Hoe kijk je naar veiligheid?
“Wat veiligheid is, is niet zo makkelijk te beantwoorden. Zijn we hier bijvoorbeeld veilig? Er is altijd een inbreuk op veiligheid denkbaar. Het gevoel speelt nadrukkelijk mee. Omdat er geen eindpunt is, is veiligheid onverzadigbaar. Er kan altijd een schepje bovenop. Kijken we naar criminaliteit, dan zien we een bijzondere ontwikkeling. Vanaf de jaren ’60 is er een vertienvoudiging van de geregistreerde criminaliteit.
Vanaf het jaar 2000 zie je een behoorlijke daling van slachtoffer-gerelateerde criminaliteit. Die daling komt aan de ene kant door harder en sneller straffen, maar veel meer nog door het ingevoerde preventiebeleid. Alles wordt door de bril van het veiligheidsbeleid bekeken, van scholen tot de inrichting van de openbare ruimte.”
Kun je zeggen dat de politie in die tijd een ‘beleidsinstrument’ is geworden?
“Zo heb ik er nooit zo naar gekeken, maar je hebt wel gelijk. Strafrecht kreeg een centrale plek in hoe de samenleving zich moest ordenen. Als niemand het meer weet, dan hebben we in ieder geval het strafrecht om te laten zien wat mag en wat niet mag. Criminaliteit is immers een moreel oriëntatiepunt. Daardoor zijn politie en OM inderdaad steeds meer een politieke factor geworden, en worden dus ook instrumenteler ingezet.
Het strafproces zou volgens de socioloog Durkheim een viering van moraliteit moeten zijn, maar dat is het niet meer. Het strafproces is eerder een strijdperk. Mijn overtuiging is dat naast politie en Justitie meer nodig is. Denk nu niet dat ik van de school ben dat het allemaal wel mee valt met de criminaliteit. Sinds mijn stage eind jaren zeventig weet ik dat er vreselijke dingen gebeuren, zo leuk zijn mensen niet. Ze hebben regulering nodig. Maar het bestrijden van ‘het kwaad’ moet nooit op zichzelf staan. Het dient altijd ook een ander doel: je wilt bijvoorbeeld dat een plein veilig is omdat je daar kinderen wilt laten spelen.
Daarnaast probeer je de condities te verbeteren. Investeer in de veerkracht van de samenleving. Zet de robuustheid van het systeem voorop, lerend vermogen, flexibiliteit, kwaliteit van processen. Versterk de dynamiek van een improvisatiemaatschappij. Investeer in wijken en groepen, er zijn te veel mensen die zich niet erkend en gerespecteerd voelen, zoals mensen in buurten met weinig kansen. De ongelijkheid is zo groot dat ik die vanuit een sociaal-liberaal oogpunt niet meer verdedigbaar vind. Deze zit nog niet eens zozeer in de inkomens, maar vooral in de vermogens van mensen om mee te kunnen komen.
Als je niet serieus genomen wordt, werkt dat frustratie in de hand. Het individu is prominent geworden door het wegvallen van de grote verhalen, van de ideologieën en religies. Manuel Castells beschreef het al eind jaren ’90 in zijn boek ‘The Power of Identity’. Hij liet zien hoe belangrijk met name de primaire identiteiten worden in zo’n onoverzichtelijke netwerkmaatschappij. Etniciteit, nationaliteit, religie en gender vormen een houvast voor mensen. Identiteitspolitiek is gebaseerd op een gevoel van krenking en dat vind ik een gevaarlijke ontwikkeling.”
In wat je zegt over strafrecht hoor ik dat moraliteit of rechtsorde en veiligheid uit elkaar worden getrokken. “Ik vind dat nadenken over rechtsorde en over veiligheid veel te veel door elkaar loopt. Eind jaren ’90 kwam het denken over criminaliteit in de schaduw van de veiligheid te staan. Daarmee gebeurde drie dingen. Allereerst was er een beweging van reactie op een delict naar preventie; men ging denken in risico’s, wat op zichzelf natuurlijk prima is. Ten tweede: ook andere partijen zijn dan relevant, er werd gesproken van integrale veiligheid – ook niets op tegen. Ten derde: het gevoel gaat een rol spelen. Veiligheid is niet te definiëren, dus we laten ons gevoel maar beslissen.
Wat we onveilig vinden, wordt een beslissing. Maar daar staat geen maat op. Het gevolg van deze verschuiving is dat de positie van de politie ingewikkelder is geworden. Het is moeilijker om te definiëren wat je precies moet doen. De politie trok daardoor ook dingen naar zich toe waarvan je kon afvragen of ze dat wel moest doen, bijvoorbeeld voetballen met probleemjongeren of zitting nemen binnen scholen. Ik ben groot voorstander van de wijkpolitie, een van de grootste verworvenheden van de Nederlandse politie, die nu enigszins verwaarloosd lijkt te worden. Maar ik zeg wel: blijf bij je kernfunctie, dat moet je niet laten verhaspelen.”
Wat is die kernfunctie dan?
“Dat is een lastige vraag. Je hoort wel zeggen dat de politie er is voor vertrouwen in de samenleving, maar daarin is de politie niet de enige. Dat is niet precies genoeg geformuleerd. In de politiepraktijk zit een immanente betekenis. Mijn definitie van de kernfunctie zou zijn: de politie bewaakt de grenzen van de morele ruimte, binnen de context van ons rechtsbestel. Een deel van die morele ruimte is gecodificeerd, maar er zit veel meer omheen waar onzekerheid over bestaat.
Er zijn een paar uitgangspunten. Er mogen geen slachtoffers vallen, niet alleen in strafrechtelijke zin, maar ook in morele zin. De momenten van overpowering, de situatie waarin de principiële gelijkheid tussen mensen niet is gewaarborgd, daar moet je als samenleving waakzaam op zijn. Overigens, de politie is niet de enige organisatie die daarmee zit. Onlangs publiceerden we met het Verwey-Jonker Instituut over schurende waarden op scholen en in werksituaties, gegeven de diversiteit. De slachtoffer-gerelateerde criminaliteit is redelijk onder controle gebracht. Vervolgens is een heel nieuw type veiligheidsproblematiek ontstaan waar de rol van politie en ook van het OM veel onduidelijker is. Die rol is nodig, maar niet uitgekristalliseerd. Er vallen geen duidelijke slachtoffers. Cyberspace is ongereguleerd, een zoektocht hoe de politie daar positie in moet nemen. Misschien moeten we de aanpak van fraude wel overlaten aan de banken; dat gebeurt eigenlijk nu al. Een ander voorbeeld is duidelijker. Waarom zit de politie nog steeds in de verkeershandhaving? Het roept alleen maar ergernis op, bij burgers én daarom ook bij politiemensen. Je kunt die volledig uitbesteden aan boa’s of wat mij betreft zelfs aan een particuliere organisatie. Het is ordeningswetgeving, behalve bij delicten als doorrijden na een ongeval.
Voor cybercrime en ondermijning geldt dat politie en Justitie te kort schieten – ik wil jullie organisaties niet afvallen – omdat het instrumentarium niet helemaal geschikt is. Neem bijvoorbeeld het volgen van de financiële stromen, banken kunnen dat waarschijnlijk veel beter. Ga dus partnerships aan met private partijen.”
Je stelt eigenlijk de vraag hoe de politie zich in dit soort vraagstukken moet positioneren. Dat is precies de vraag die ook binnen de politie gesteld wordt. Kun je ons helpen?
“Ik heb de neiging te redeneren vanuit morele grenzen en de bewaking ervan. Als de samenleving zelf niet die grenzen weet te bewaken, bestaat de neiging van de politie om het over te pakken. Dat is begrijpelijk, maar niet altijd wenselijk. Ik hanteer vaak de voetbalmetafoor, dat wil zeggen dat je veiligheid van achteruit moeten opbouwen. Justitie is als keeper het sluitstuk; de politie de centrale verdediger. Zij sturen de rest van de verdediging aan, andere regulerende organisatie. Vervolgens heb je het middenveld, dat vooral een normatieve rol heeft. En zo kun je door naar de voorhoede van burgers die uiteindelijk het spel moeten maken. De politie speelt een belangrijke rol, maar hoeft het niet allemaal zelf te doen.
Je kunt dus zeggen dat de politie de grenzen bewaakt om de samenleving in staat te stellen om zelf de normatieve toestand te herstellen. De politie heeft vaak excessen aangepakt, waarna de samenleving zelfvoorzieningen trof om deze problematiek te voorkomen. De politie moet zeker tegenwoordig haar rol niet meer alleen ontlenen aan het strafrecht, dat functioneert immers niet snel genoeg, het is te casusgericht. Daarom neemt de rol van de burgemeesters toe. Een burgemeester kan panden sluiten of vergunningen intrekken, meer plaatsgericht werken. Ik vind dit quasi-strafrecht, omdat een burger zich zeker gestraft voelt. Maar de burgemeester kan daarmee een situatie beëindigen, het instrumentarium van het OM schiet daarvoor te kort. De politie moet hier ook gebruik van maken. Ze houdt een sluitstukfunctie om van daaruit ‘het voorveld’ te sturen en te adviseren. Die sluitstuk-functie geldt ook in een sociale context. De fout in de wijkenbeleid van Vogelaar is geweest dat politie en Justitie niet aansloten. Beleid heeft een grotere kans van slagen als we een bepaalde mate van veiligheid kunnen garanderen, dus van achteren naar voren. Misschien geldt dit ook wel voor andere fenomenen. Kunnen op het gebied van cybercrime andere organisaties niet meer betekenis hebben als politie en Justitie het sluitstuk vormen, zoals compliance-afdelingen in banken. Politie en Justitie moeten van achteruit het voorveld organiseren.”
Hoor ik je nu niet zeggen dat de politie vanuit haar ‘verdedigende rol’ de politiek moet sturen in plaats van andersom? Je zegt immers dat de politie het voorveld moet organiseren?
“Het primaat ligt natuurlijk bij de politiek, dat geldt zeker ook voor de politie. Maar ik vind wel dat de politie de politiek aan moet kunnen spreken. Ik denk soms met nostalgie terug aan politiechefs die politieke statements maakten. Dat is ontzettend belangrijk, als je erkent dat je van achteruit naar voren speelt. De politie heeft als sluitstuk recht van spreken, je moet uitspraken durven doen over wat anderen kunnen doen. De politie moet dus ook mensen hebben die het verhaal kunnen brengen om anderen te motiveren hun verantwoordelijkheden te nemen. Daarbij hoort ook een appèl aan de politiek. Ik zou zeggen: gun de politie dat ze dat mag. Ik vind zelfs maatschappelijk gesproken dat dit noodzakelijk is.”
Je hebt ook de leerstoel Politiestudies en veiligheidswetenschappen gehad. Wat vind je van de relatie tussen politie en wetenschap?
“Eigenlijk is het een raadsel waarom dit gigantische veld van politie en veiligheid zo slecht bediend wordt vanuit de academische wereld. Er is zoveel te doen. Dat gaat echt verder dan de criminologie. Er is aan de ene kant behoefte aan praktijkgericht onderzoek en daarnaast moet er ook ruimte bestaan voor het grotere denken. Ook synthetiserende studies, waardoor je de kleinere vragen beter kunt begrijpen. Uitzoomen, en dan weer inzoomen. Met praktijkgericht onderzoek denk ik niet direct aan evidence based. Ik ben ook voorzitter van de deelcommissie justitiële interventies van het Nederlands Jeugdinstituut, daar zitten harde wetenschappers in.
Ik vind dat ook wel belangrijk na mijn stage-ervaring in die justitiële inrichting, maar ik maak ook een voorbehoud omdat het niet zo makkelijk is. Uit onderzoek naar psychotherapie blijkt steeds sterker dat de professional van grotere invloed is dan de methode die zij hanteert. Succes is vaak persoonsafhankelijk, het gaat om een zekere wijsheid, om levenservaringen die doorslaggevend zijn voor effectiviteit. Ik ben steeds meer voorstander van een derde vorm van onderzoek, namelijk waarin de onderzoeker in de praktijk meeloopt en onderweg bevordert dat het goede gebeurt. Ik zou dat meer begeleidend onderzoek noemen.”
Schets eens je ideaalbeeld?
“Wat mij betreft begint dat met een paar hoogleraren. Een of twee leerstoelen, niet per se bijzondere leerstoelen, maar bevorderen dat universiteiten ze zelf gaan instellen. Zij kunnen promovendi binnen de politie brengen. Daarnaast hbo’s ontwikkelen zich goed, veel lectoraten rond veiligheid doen het goed. Zij zijn vaak beter dan universiteiten in praktijkonderzoek. Ik zou dus ook op dat niveau ontwikkelen. Ik denk dan aan bijzondere lectoren, die studiekringen om zich heen creëren. Zoiets moet je programmatisch tot ontwikkeling brengen, redenerend vanuit de politie, waarbij je je laat voeden door andere disciplines.”
Tot slot, wat gun je de politie?
“Er is een probleem in de kwaliteit van de capaciteit, met name bij de recherche. Ik gun de politie dat ze in staat is kwalitatief mee te groeien met de ontwikkeling in veiligheid. Dan gaat het niet alleen om opleidingsniveau, maar ook om competenties. De politie moet zich beter kunnen prepareren. Het gaat cybercriminaliteit, maar net zo goed om het vermogen om in een polariserende samenleving moreel en verbaal overeind te blijven. Verder gun ik de politie dat ze minder achter de computer hoeft te zitten en tenslotte hoop ik van harte dat er niet te veel frustratie en cynisme binnen de politie komt. Of beter, dat het er geleidelijk uit wegsijpelt. Want cynisme staat een geloofwaardige politiefunctie in de weg.”
Geef een reactie