Het gesprek over racisme en discriminatie bevindt zich in een waarneembare impasse, stellen Benjamin van Gelderen en Scott Dautzenberg. Een moreel appèl vanuit de politieleiding is daarbij niet genoeg. Besteed daarom ook aandacht aan de onderliggende denkprocessen die tot racisme en discriminatie kunnen leiden.
Racisme en discriminatie zijn ongewenst, ook binnen de politieorganisatie. Vooral na impactvolle en mediagevoelige incidenten, zoals recent de fatale arrestatie van George Floyd, klinkt ook vanuit de politieorganisatie kritiek. Racisme en discriminatie zijn niet goed en het is van belang dat burgers geloven in de goede intenties van handelen door de politie en tevens het gezag blijven aanvaarden.
Leerdoelbenadering
Op een moreel appel van de (strategische) leiding dat racisme en discriminatie ongewenst zijn, volgen ingelaste georganiseerde “goede” gesprekken. Van de medewerkers en hun direct leidinggevenden wordt daarbij gevraagd wat ze concreet gaan doen. Natuurlijk is zo’n moreel appèl nodig, maar is het ook afdoende? Zijn die vervolggesprekken wel zo goed? Bevestiging van de afkeer van racisme en discriminatie is er alom, maar dieper gewortelde attitudes lijken minder uitgesproken te worden.
Het zijn echter politiemedewerkers die interacties aangaan met burgers. Daarbij lijkt profileren als onderdeel van het werk onoverkomelijk. Zo ontstaat een kloof tussen visie van de leiding en hoe het er in de praktijk aan toe gaat (working rules, Reiner, 2010). Is daarbij de politiecollega nog wel voldoende weerbaar, zeker nu ze op straat vaker worden gefilmd en gedrag inclusief noodzakelijk geweldsgebruik kunnen leiden tot maatschappelijke veroordeling en individuele gevolgen? Het lijkt erop dat bovenstaand patroon niet direct tot vooruitgang leidt. Wij geven suggesties om te komen tot een leerdoelbenadering die ongewenste uitwassen voorkomt.
Begripsbepaling
Racisme betreft het categoriseren en waarderen van mensen op basis van ras. Discriminatie refereert breder naar het maken van onderscheid op oneigenlijke gronden (Vonk, 2013), zoals bijvoorbeeld afkomst of sociale klasse. Andere belangrijke universele begrippen zijn: categoriseren, vooroordelen en stereotyperen. Bij het categoriseren benadruk je overeenkomsten tussen klassen en is er de neiging om verschillen tussen categorieën uit te vergroten (Vonk, 2013). Een handig fenomeen, zo hoef je je bijvoorbeeld niet de hele dag, bij alles diepgaand voor gebruik, af te vragen of iets wat op een tandenborstel lijkt, dat ook daadwerkelijk is.
Een stereotype betreft juist de cognitieve kant van het beoordelen van anderen, namelijk het toeschrijven van allerlei kenmerken aan een persoon of groep (Vonk, 2013). Dit hoeft overigens niet hetzelfde te zijn als een persoonlijke overtuiging. Een vooroordeel, niet per se voortvloeiend uit stereotypering, betreft een gevoelsmatige reactie ten opzichte van een bepaalde groep, zonder de leden van de groep te kennen (Vonk, 2013).
Categorisatie, vooroordelen en stereotyperen zijn begrippen die je universeel terugziet. Ze kunnen zich vertalen in beelden of gevoelens richting bijvoorbeeld minderheden, geslacht, studenten of criminelen. Het kan slecht uitpakken, maar kan ook functioneel zijn, zeker wanneer je tijdens het politiewerk in de duistere krochten van de samenleving snel beslissingen moet nemen.
Vicieus patroon
Deze verschijnselen veroordelen en aan medewerkers de ongewisse boodschap meegeven om hiermee te stoppen, kunnen leiden tot een ogenschijnlijk instemmende teneur. Maar gevoelsmatig zorgt dit voor onbegrip en inperking van de discussie. In de ogen van de medewerker kunnen eerdergenoemde begrippen zich op te verklaren en gerechtvaardigde wijze hebben gevormd. Ook bij de morele boodschapper zelf is dit mogelijk het geval.
Levenservaring of opgedane kennis kunnen zorgen voor een bepaalde (inter)subjectieve blik om de wereld om je heen trachten te begrijpen. Je kunt hierbij conform de sense-making theorie (Weick, Sutcliffe & Obstveld, 2005) in een vicieus patroon komen. Wie we zijn, beïnvloedt de focus waarmee we de wereld bekijken. Onze eerdere ervaringen vormen de interpretatie van huidige gebeurtenissen. Hoe je vervolgens, gedreven door waarschijnlijkheden, die omgeving benadert, kan er ook weer voor zorgen dat je de omgeving krijgt zoals je deze verwacht (Weick, Sutcliffe & Obstveld, 2005).
Impliciete associaties en denkfouten
Door kennis en ervaringen die je opdoet, ontstaan er verbanden “in je hoofd”. Dat kan in onschuldige zin een verband zijn tussen Suske en Wiske of tussen het gegeven dat iets niet leuker, maar wel makkelijker kan (Belastingdienst). Dergelijke impliciete associaties kunnen zich ook voordoen in het beeld van de relatie tussen bijvoorbeeld criminaliteit en etniciteit of tussen type personen en geweld. Op basis van de cognitief of gevoelsmatig gevormde verbanden probeer je ook te voorspellen en daarop te anticiperen.
Dat gebeurt ook met de informatie die je op briefings krijgt. Voor ervaren politieagenten zullen diverse burgers voorspelbaar zijn geworden. Maar daardoor ligt ook de kans op foute inschattingen op de loer. Interacties met dronken en brallende studenten wil bijvoorbeeld niet zeggen dat ze allemaal hetzelfde gedrag vertonen; wel hebben ze er zelf ook invloed op. Een impliciete associatie of bijbehorende attitude hoeft overigens niet te zeggen dat dit ook je mening weerspiegelt en zegt ook niet per definitie dat de onderliggende statistiek wel/niet kloppend is. Je kunt dus gedrag vertonen dat ervaren kan worden als discriminatoir, terwijl dat niet gestoeld is op een mening.
Impliciete associaties of attitudes leiden eerder tot spontaan gedrag (bijvoorbeeld non-verbaal) (Dovidio, Kawakami & Gaertner, 2002). Heb je tijd om ergens over na te denken, dan kan dat reflectiever je (verbale) mening vertegenwoordigen. Snel reageren maakt je overigens kwetsbaarder voor denkfouten zoals misrekening, heuristieken (bijvoorbeeld duurder is altijd beter), beschikbaarheidsheuristiek (waar je snel veel voorbeelden van hebt onderschrijft je keuze), de gambler’s fallacy (acht keer rood, nu valt vast zwart), regressie naar het gemiddelde (lange ouders kans op korter kind), ankering (kopen met korting) en representativiteit (steekproef versus link met populatie) (Kahneman, 2010).
In gesprekken met dienders zou het accent beter kunnen liggen op de werking van deze onderliggende processen, dan op de discussie of inzichten op basis van eerdere ervaringen wel correct waren. Dat biedt meer perspectief om gemaakte fouten voor te zijn en voorkomt dat agenten reageren met: “Ik ga anders wel oma’s controleren”.
Gevolgen
Het is niet voldoende om alleen zaken te verklaren, een bewustzijn van de gevolgen is eveneens van belang, zowel voor de burger als ook de diender. Enkele van die gevolgen worden hier omschreven. Een gestereotypeerde persoon kan bijvoorbeeld bezig zijn met hoe er over hem/haar wordt gedacht en ter compensatie verwoede pogingen ondernemen om te laten blijken dat het voor de betreffende persoon niet op gaat (Vonk, 2013).
Ook kan positieve discriminatie een verkeerde indruk wekken, namelijk dat je iets eenvoudig is gegeven, terwijl je er misschien juist wel extra hard voor hebt gewerkt. Een andere mogelijkheid is dat bij contacten tussen mensen met verschillende etnische achtergronden, impliciete vooroordelen, stereotypering of non-verbaal negatief gedrag, soortgelijk gedrag bij de ontvanger oproepen en zo leiden tot een selffulfilling prophecy (Dovidio, Kawakami & Gaertner, 2002). Dit fenomeen kan leiden tot spanningen in de publiekscontacten met diverse doelgroepen waar bepaalde associaties over zijn ontstaan (en vice versa richting de politie).
Andersom kunnen burgers vooroordelen of stereotype beelden hebben over dienders, die individuen onterecht kunnen veroordelen. Er kan bijvoorbeeld aan de politie discriminatie en onrechtmatig geweldsgebruik worden toegeschreven, terwijl onder lastige omstandigheden met de juiste intenties beoogd is om goed politiewerk te verrichten.
Gezagsondermijning
Recent rapporteerde het Algemeen Dagblad (Quekel, 2020) dat in een begrijpend lezen- opdracht voor basisschoolleerlingen de indruk werd gewekt dat witte politiemensen, zwarte mensen vaker om het leven brengen. Waartegen politiebonden ageerden vanwege het gebrek aan verdere argumentatie. Het maakt interacties in de publieke context er niet makkelijker op.
Interacties tussen burgers en dienders kunnen verbaal oplopen, bijvoorbeeld door een autoritaire opstelling van de politie maar mogelijk ook vanwege de moeite die sommige burgers kunnen hebben met het erkennen van gezag, een controle als ongewenste bemoeienis kunnen zien en zich in gelijke verhouding ruimte gunnen om irritaties te uiten (Van Stokkom, 2005).
Deze behoefte van zelfbeschikking zal in de huidige tijd naar verwachting alleen maar toenemen. Dienders kunnen meegaan in gerichte provocaties of zich professioneel blijven gedragen. Het hangt ook af van de sociale handigheid en van de perceptie van de eigen positie in dit krachtenspel. Vooral dienders handelend vanuit “roeping” kunnen gezichtsverlies en gezagsondermijning willen voorkomen. Wanneer voor de professionele en klantgerichte opstelling de eigen emoties van bijvoorbeeld irritatie moeten worden onderdrukt, kan dat negatieve gevolgen hebben voor het psychologische welbevinden van de politiemedewerker (Van Gelderen, Konijn, & Bakker, 2014).
Praktische handelingssuggesties
Een aanvullend perspectief is nodig omracisme en discriminatie te voorkomen. Met begrip voor het spanningsveld waarin dienders zich begeven, moet worden geïnvesteerd in het inzichtelijk maken van onderliggende psychologische processen. Dit met de insteek van vakmanschap en nog beter worden in je vak. Impliciete associaties bewust maken is niet eenvoudig. Onder hoe een diender de werkelijkheid interpreteert kan een cognitief schema liggen. Wat hierbij bewust is, kan slechts een overdekking zijn (bijvoorbeeld bewust zijn van perfectionisme maar niet van het zien van het onderliggende falende zelf) (Eurelings-Bontekoe & Snellen, 2017). Door over deze zaken na te denken, dit te bediscussiëren en er vervolgens naar te handelen, is het mogelijk tot aanpassing te komen (Wilson, Lindsey & Schooler, 2000).
Dienders moeten letterlijk worden getraind in het vakmanschap rondom profileren en tevens in het goed kunnen ondergaan en mentaal verwerken van lastige interacties.
Een ander belangrijke suggestie zou zijn om contacten te organiseren juist met doelgroepen waar een vooroordeel over bestaat en met als doel om te kijken of je elkaar vanuit betrokkenheid beter kunt leren kennen en gezamenlijke doelen kunt nastreven (zie bijvoorbeeld de contacthypothese van Allport, 1954). Contacten kunnen vooroordelen deels helpen verminderen (Pettigrew & Tropp, 2006), met de kritische noot dat dit effect minder optimaal kan zijn bij etnische vooroordelen (Palluck, Green & Green, 2019).
Ten slotte is het zaak om te beseffen dat niet elke doelgroep een gelijke startsituatie en kans heeft. Denk bijvoorbeeld aan de uitgangspositie van geslacht of afkomst in relatie tot loopbaanperspectieven binnen organisaties. Ook binnen de politieorganisatie kan hier in positieve zin blijvend op worden geïntervenieerd
Al deze suggesties en (psychologische) kennisoverdracht zou moeten plaatsvinden op verschillende plekken. In de basisopleiding, maar ook bij collega’s die al aan het werk zijn en in de leiderschapsontwikkeling. Zo kunnen uitwassen wellicht effectiever worden voorkomen en kunnen gemaakte fouten makkelijker worden (h)erkend.
Dr. Benjamin R. van Gelderen is sectorhoofd politie Noord- en Midden-Limburg en compagniescommandant Bewakingseenheid Politie. Scott Dautzenberg EMTP is teamchef Basisteam Roermond.
Zie ook onze poll op de homepage: “Politiemensen hebben onvoldoende inzicht in de denkpatronen die zorgen voor discriminatie en racisme”.
Referenties
Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. New York: Addisson-Wesley.
Dovidio, J.F., Kawakami, K., & Gaertner, S.L. (2002). Implicit and explicit prejudice and interracial interaction. Journal of personality and social psychology, 82, 62 – 68.
Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M. (2017). Multidimensionale diagnostiek. In: E.H.M. Eurelings-Bontekoe en W.M. Snellen (Red.). Dynamische persoonlijkheidsdiagnostiek (pp. 25 – 75). Amsterdam: Pearson.
Kahneman, D. (2011). Ons feilbare denken: thinking, fast and slow. Amsterdam/Antwerpen: Business Contact.
Paluck, E.L., Green, S.A., & Green, D.P. (2019). The contact hypothesis re-evaluated. Behavioral Public Policy, 3, 129 – 158.
Pettigrew, T.F., & Tropp, L.R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of Personality and social psychology, 90, 761-783.
Quekel, S. (Algemeen Dagblad, 2020, 12 juni). Boosheid bij politie na racisme opdracht bij groep 4: “Kinderen zeiden thuis: pappa, maak jij mensen dood?” Geraadpleegd op de website van het Algemeen Dagblad.
Reiner, R. (2010). The politics of police. London: Oxford University Press.
Van Stokkom, B. (2005). Beledigd in Amsterdam: verbaal geweld tussen politie en publiek. Amsterdam: Kluwer.
Van Gelderen, B.R., Konijn, E.A., & Bakker, A.B. (2014). Emotiewerk bij de politie. Panopticon, Tijdschrift voor Strafrecht, Criminologie en Forensisch Welzijnswerk, 35, 427-433.
Vonk, R. (2013). Sociale Psychologie. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Weick, K.E., Sutcliffe, K.M., & Obstveld, D. (2005). Organizing and the process of sensemaking. Organization Science, 16, 409 – 421. Wilson, T.D., Lindsey, S., & Schooler, T.Y. (2000). A model of dual attitudes. Psychological review, 107, 101-126.
Geef een reactie